Meisje uit groep 7 dat aan het oefenen is

Gratis oefenbladen voor Groep 7:

Wil je oefenen met een kind in groep 7 maar heb je geen idee waar je moet beginnen? Bij Fluitend Leren helpen we je graag een handje! Op deze pagina vind je alles over het oefenen in groep 7 met taal en rekenen, en meer.

Voornaam:
*Website URL
*E-mailadres:
Privacy Statement.

Alles over groep 7

Groep 7 is een belangrijk jaar. Het jaar voordat je bij de oudste van de school behoort. De meisjes en de jongens vinden elkaar niet meer stom. Tiktok, Instagram en de Whatsapp groep van de kinderen in de klas die een telefoon hebben. Het is allemaal razend interessant. Het gevoel erbij te willen horen en cool gevonden worden. Het is niet niks. En naast die emotionele en sociale ontwikkeling is er op schoolgebied ook nog een heleboel extra te leren. Met name in taal en rekenen. Maar wat kunnen we nou precies verwachten? Wat moet mijn kind weten aan het eind van dit jaar?

Overzicht taal: 

Een overzicht van de onderwerpen van taal die in groep 7 aan bod komen. Klik hieronder op het onderwerp waar u graag meer over zou willen lezen: 

Overzicht rekenen: 

Een overzicht van de onderwerpen van rekenen die in groep 7 aan bod komen. Klik hieronder op het onderwerp waar u graag meer over zou willen lezen: 

 


 

Taal 

Tekens

In de voorgaande jaren hebben de kinderen zich veel bezig gehouden met het leren van de letters en het alfabet. In dit jaar komen vooral de leestekens aan bod. En die zijn belangrijker dan dat je je misschien realiseert. Lees het verschil tussen de volgende zinnen maar eens: Eet maar kinderen! Of: Eet maar, kinderen! Wil je nou dat je kind gaat eten of dat ze eens een stukje van elkaars vlees proeven?

Probeer maar eens een tekst te lezen zonder leestekens. De intonatie ontbreekt en dat brengt een tekort aan adempauzes, waardoor het lezen van een tekst voelt als een marathon. En dat willen we niet toch? Want lezen moet leuk zijn voor kinderen!

De volgende leestekens komen dit jaar aan bod:

  • Apostrof: het kommaatje bovenaan de regel. Dit leesteken wordt veel gebruikt bij meervoudsvormen of als letters weggelaten worden. Bijvoorbeeld in auto’s of z’n.
  • Aanhalingstekens: de dubbele of de enkele komma. Er zijn twee soorten aanhalingstekens. De enkele wordt het meest gebruikt. Bijvoorbeeld om citaten aan te geven, bij ironie of om bepaalde woorden te markeren. Het dubbele aanhalingsteken wordt alleen voor citaten gebruikt.
    Aanhalingstekens

 

Woorden

Van letters maken we woorden. Maar wat voor soorten woorden bestaan er?

  • Woordsoorten: In de afgelopen schooljaren hebben de kinderen al enkele woordsoorten geleerd. Bijvoorbeeld het lidwoord, het zelfstandig naamwoord en het bijvoeglijk naamwoord. Dit jaar komen daar het persoonlijk (wie?), bezittelijk (van wie?) en aanwijzend voornaamwoord (welke?) bij. Wie? Ik, jij, jullie etc. Van wie? Mijn, zijn, onze etc. Welke? Dit, dat, deze, die.
  • Leenwoorden: welke woorden uit andere talen gebruiken wij? Denk aan woorden als garage, ambulance, spaghetti en computer.
  • De kinderen kennen korte voorzetsels zoals in, op, achter en voor. Maar dit jaar leren ze daar ook voorzetseluitdrukkingen bij. Zoals met medewerking van, in relatie tot, met het oog op etc.

Werkwoorden

Werken, gewerkt, werk! Of werkt?

  • Hulpwerkwoord/zelfstandig werkwoord. Het zelfstandige werkwoord is het belangrijkste werkwoord in de zin. In iedere zin staat een zelfstandig werkwoord. ‘Hij heeft de taart opgegeten.’ Opgegeten is hier het zelfstandig werkwoord en ‘heeft’ het hulpwerkwoord.
  • Werkwoordelijk gezegde: alle werkwoorden in de zin. Bijvoorbeeld ‘heeft gewerkt’
  • In groep 6 hebben de kinderen drie manieren gevonden om deze persoonsvorm te vinden. Met behulp van de ‘vraagproef’, de ‘tijdproef’ en de ‘getalproef’. Nu kiezen de kinderen zelf welke manier zij prettig vinden. De jongen rent naar huis. Vraagproef: Rent de jongen naar huis? Tijdproef: De jongen rende naar huis. Getalproef: De jongens rennen naar huis. Uit ieder voorbeeld wordt duidelijk dat ‘rent’ de persoonsvorm is.
  • Voltooid deelwoord. Bijvoorbeeld gedaan, gezwommen, gewandeld.
  • Gebiedende wijs: kort en krachtig, een bevel. Pak je boek! Leg dat neer!

Zinnen

En van die woorden maken we zinnen. Wat hebben verschillende zinnen in een tekst met elkaar te maken? En welke zin is belangrijk en welke niet? Deze informatie helpt een kind om een tekst samen te vatten en bij het begrijpend lezen.

  • Hoofdzin/bijzin. De kinderen leren om de belangrijkste dingen in een tekst te herkennen. De hoofdzin is de belangrijkste zin, de bijzin is extra. Een bijzin volgt vaak achter het voegwoorden als ‘doordat’, ‘dus’ of ‘omdat’.
  • Bepalingen van tijd en plaats. Waar en wanneer is iets gebeurd?
  • Samengestelde zinnen: een zin die bestond uit twee zinnen, maar is samengevoegd door een voegwoord toe te voegen. Bijvoorbeeld door het voegwoord ‘en’ of ‘maar’.

Taalgebruik

Soms wordt er iets gezegd, maar iets anders bedoeld. En nee dit gebeurt niet alleen bij vrouwen, het is onderdeel van onze taal. En zeg je dit dan heel keurig of kort je alles af? Naast het technisch ontcijferen van een tekst, willen we onze kinderen ook graag leren in welke situaties en op welke manier je iets kunt zeggen en wanneer niet.

  • Beeldspraak: figuurlijk taalgebruik. Onze taal is rijk aan spreekwoorden en gezegdes. De appel valt niet ver van de boom of de hond in de pot vinden. Weet jij wat deze spreekwoorden betekenen? Of waar ze vandaan komen?
  • Directe en indirecte rede. De directe rede herken je aan de aanhalingstekens (als je de leestekens van taal tenminste goed beheerst), het is dat wat vertelt wordt. Bijvoorbeeld: ‘Taal is mijn lievelingsvak’ De indirecte rede vertelt wat er wordt gezegd. Bijvoorbeeld: Ze zegt dat taal haar lievelingsvak is.
  • Formeel en informeel taalgebruik: wanneer spreek je netjes tegen iemand en wanneer hoeft dat niet? Een WhatsApp gesprek met je vriend zal informeel zijn. Maar als je een sollicitatiebrief schrijft dan zul je toch moeten kiezen voor wat nettere woorden en minder ‘hippe’ woorden.
  • Dubbelzinnig taalgebruik. Er staan veel woorden met meer dan één betekenis zoals bril, muis of slang. Soms heeft zelfs een zin meerdere betekenissen, je kunt hem op verschillende manieren lezen. Dubbelzinnige uitspraken kunnen erg grappig zijn. Want pinnen komt wel van pas bij het betalen, de cardioloog zei dat hier iets niet klopte en ook een konijn kan wel eens het haasje zijn.

Communicatie

  • Spreken. We leren de kinderen dit jaar om hun hun mening te geven en te debatteren. Zowel in een groepje als individueel. De kinderen geven een spreekbeurt, presenteren een poster of proberen iemand te overtuigen.
  • Luisteren. Op verschillende manieren wordt er een luistersituatie gecreëerd. De kinderen luisteren naar elkaar, naar de leerkracht of naar een audiofragment.
  • Lezen. Er worden verschillende soorten teksten aangeboden zoals een informatieve tekst, een krantenartikel, een verhaal of een gedicht. Ons doel: lezen moet leuk zijn!
  • Schrijven. De kinderen leren om verschillende soorten teksten te schrijven. Bijvoorbeeld een stripverhaal, een persoonlijk verhaal, een verslag, een recept, een gedicht of een interview.

Woordenschat

Dit jaar leren de kinderen veel nieuwe woorden. Dit zal ze helpen om teksten beter te kunnen begrijpen.

 

 

Rekenen

‘Drie maal drie is zes, wiedewiede wie wil van mij leren?’ Hier zijn de meeste van ons mee opgegroeid. Maar hopelijk weten de kinderen in groep 7 dat drie maal drie geen zes is. Want het goed beheersen van de tafels is iets waar de kinderen de afgelopen jaren hard mee bezig zijn geweest. Het is één van de punten om voorbereid met de rekendoelen van groep 7 van start te gaan. En dan daarna heel veel oefenen met contextsommen. De sommen die verstopt zitten in een verhaaltje. Want dat is DE voorbereiding voor de cito.

Getallen tot 1 miljoen

De leerlingen kunnen de getallen tot 1 miljoen uitspreken, schrijven en afronden. Ze leren om deze getallen op de getallenlijn te zetten en kunnen voor- en achteruit tellen met sprongen van 1, maar ook met sprongen van 100 of 1000.

Decimale getallen

Deci betekent tien in het latijn en we gebruiken dit in het Nederlands vaak als voorvoegsel. We spreken hier over  of terwijl 0,1. Maar de kinderen leren tot drie cijfers achter de komma. Kommagetallen zien we vaak in geldbedragen, wanneer we oneven getallen delen door een even getal of andersom.

  • Waar komt het getal op de getallenlijn? Ligt het kommagetal onder de 0 of erboven?
  • De decimale getallen worden met elkaar vergeleken. Is 0,5 meer of 0,25? In dit jaar leren we de kinderen wanneer een 0 achter de komma weggelaten kan worden en wanneer niet. In het voorbeeld van 0,50 kan de nul prima weg, maar in 0,05 dan weer niet.
  • Optellen/aftrekken. Rekenen met decimale getallen. Hierbij moeten ze erop letten dat er evenveel getallen achter de komma staan door er eventueel een nul achter te plakken. 8,2 + 1,62 is namelijk geen 9,64 maar 8,20 + 1,62 = 9,82
  • Als je in de supermarkt staat en wil weten of je genoeg geld bij je hebt dan is het verstandig om de getallen af te ronden. Ik wil twee producten kopen en heb maar tien euro bij me. Heb ik genoeg? 2,95 + 4,95 is ongeveer 9,00.

Optellen en aftrekken tot 100.000

Als we eerlijk zijn, zullen de meeste volwassenen een rekenmachine pakken wanneer er iets berekend moet worden met hoge getallen. Dat is lekker snel en makkelijk. Maar wat nou als je die toevallig niet bij je hebt? Toch fijn als je dan alsnog op het juiste antwoord zou kunnen komen! De kinderen rekenen op de manieren die ze in de voorgaande jaren hebben geleerd. Maar de getallen zijn nu hoger. Bijvoorbeeld 2486 + 7253 = 9739 of 12.365 – 3278 = 9087. Ze rekenen dit uit door de getallen onder elkaar te zetten.

Keersommen

De afgelopen jaren hebben we eindeloos met de tafels geoefend. Dat zou er nu goed in moeten zitten! Dan is het tijd om het een beetje moeilijker te maken.

  • Vermenigvuldigen met 10 en 100. Appeltje eitje! Maar ze moeten het trucje net even doorhebben. Keer tien betekent één nul erbij en keer 100 twee nullen erbij.
  • Met kommagetallen. Wanneer het vermenigvuldigen met een kommagetal is dan wordt het een stuk lastiger. Bijvoorbeeld 0,1 x 100 = 10
  • Vermenigvuldigen van hogere getallen door de getallen onder elkaar te zetten. Bijvoorbeeld 23 x 54 = 1242
  • We hoeven niet altijd precieze antwoorden te hebben. Als je bijvoorbeeld wilt weten hoeveel kinderen er op school zitten. Ongeveer 25 kinderen per groep x 8 groepen = 200 kinderen.

Delen

  • Delen met 10 en 100. Hetzelfde trucje als bij het vermenigvuldigen maar dan andersom. Delen door tien betekent één nul eraf en delen door 100 twee nullen eraf.
  • Met kommagetallen. Met kommagetallen is dat wederom een stuk lastiger. Bijvoorbeeld 10 : 100 = 0,1
  • Delen van hoge getallen door gebruik te maken van staartdelingen met en zonder rest. Bijvoorbeeld 4561 : 12 = 380 rest 1
  • Ook in deelsituaties hebben we niet altijd een precies antwoord nodig. Als je bijvoorbeeld de pepernoten die over zijn na Sinterklaas wil verdelen over de kinderen uit je klas. Als je ongeveer 150 pepernoten hebt en ongeveer 30 kinderen in de klas dan weet je door 150 : 30 = 5 uit te rekenen dan ieder kind vijf pepernoten krijgt. En vergeet niet om altijd naar beneden af te ronden zodat er nog wat voor jezelf overblijft.

 

Hoofdrekenen en rekenmachine

Wat een uitvinding hè, die rekenmachine. We leren de kinderen om alles zonder te rekenmachine uit te kunnen rekenen. Maar reken er maar op dat vanaf het moment dat ze na groep 8 de school uitlopen om de wijde wereld in te gaan, ze toch sneller voor hun rekenmachine zullen kiezen. En wij willen ze daarop voorbereiden.

Breuken

Dit is zo’n dubbelzinnig woord dat bij taal gebruikt zou kunnen worden. ‘Ik geef jullie vandaag breuken’. Hebben we iets gebroken? Ja, we breken getallen inderdaad soms. Een hele taart eet je niet in je eentje op. Die delen we. En dan ontstaan er breuken.

  • Relatie met decimale getallen. In een decimaal getal staat voor de komma een heel getal en achter de komma eigenlijk een breuk. Zo is 5,8 eigenlijk 5 en 3,24 is 3
  • Vereenvoudigen: het kleiner maken van breuken. kan bijvoorbeeld vereenvoudigd worden tot  . Ook leren ze de helen eruit te halen.  kan bijvoorbeeld vereenvoudigd worden tot 4 hele en .
  • Gelijkwaardige breuken. De kinderen leren welke breuken evenveel zijn. Bijvoorbeeld  is evenveel als  .
  • Optellen en aftrekken. Hiervoor leren de kinderen de begrippen de teller en de noemer en leren ze dat de noemers gelijk moeten zijn om te kunnen optellen of aftrekken met de breuk. Bijvoorbeeld:  +   =   +   =  . Voor aftrekken is dit hetzelfde.
  • Allereerst een heel getal met een breuk. Bijvoorbeeld 8 x  Dit is hetzelfde als 8 van   . De kinderen rekenen 8 : 4 x 3 uit en dat is 6. Daarna leren de kinderen om twee breuken met elkaar te vermenigvuldigen. De kinderen leren dat ze dan de teller keer de teller doen en de noemer keer de noemer. Bijvoorbeeld  x  = 1 x 2 = 2 en 6 x 5 = 30. Dus   . Vereenvoudigd is dat   .
  • Delen met breuken. Dit wordt voor kinderen vaak het meest duidelijk wanneer ze er een afbeelding bij zien. 2 : lijkt namelijk lastig. Maar wanneer je het visueel maakt dan wordt het makkelijker:
    Pizza | Rekenen met breukenPizza | Rekenen met breukenZe bedenken eerst hoeveel van die breuken er in een hele zitten, 8. Pizza | Rekenen met breukenPizza | Rekenen met breuken
    Twee helen zijn dus 16 stukken. De tweede manier om delingen in breuken uit te rekenen is met het trucje ‘delen door een breuk is hetzelfde als vermenigvuldigen met het omgekeerde’. Dus   :   =   x   =   . Vereenvoudigd is dit 1   .

 

Procenten

Er is korting in de winkels! Dan willen we wel kunnen uitrekenen hoeveel geld we dan overhouden natuurlijk.

  • De kinderen leren snel te rekenen met makkelijke procenten en maken gebruik van de verhoudingstabel om moeilijke procenten uit te rekenen.
    Rekenen met Procenten Tabel
    Ze leren uitrekenen hoe hoog een korting is, wat de nieuwe prijs is of bijvoorbeeld 12% uit de klas is meisje. Hoeveel kinderen zijn dat? Door eerste 1% uit te rekenen komen ze op het antwoord.
  • Verhouding met breuken. De kinderen weten na afloop van dit jaar welke breuken er bij eenvoudige procenten horen. Bijvoorbeeld  = 50% en   = 75%.

Klokkijken en kalender

Vroeg geleerd oud gedaan. Klokkijken is een must, dan komen we tenminste niet meer te laat.

  • Tijdsduur. Bijvoorbeeld: als de trein om 12.24 vertrekt en het is nu 11.55. Hoeveel minuten heeft Nina dan nog voordat de trein vertrekt?
  • Kalender. Bijvoorbeeld: het is vandaag 15 mei. Hoeveel dagen duurt het nog totdat Joep jarig is? Kijk op de kalender.

Metriek stelsel

Meten en wegen. En schrijf je het gewicht van een zakje noten dan op in kg, in dg of in gram? En is de man 1.80 km, cm of meter lang? En als we dat dan omrekenen, hoeveel is dat dan?

  • Lengte en gewicht. De kinderen leren gewicht en lengte om te rekenen met behulp van het trucje uit de afbeelding.
    Meeteenheden
    Iedere stap naar links is keer 10 en iedere stap naar rechts gedeeld door 10. Twee stappen is dus 100 en drie 1000. Dus 30 meter = 3000 cm (keer 100). Daarnaast leren ze dat een hectare 100m bij 100m groot is en dat een ton gelijk staat aan 1000 kg.
  • Omtrek/oppervlakte/inhoud. Naast de omtrek en oppervlakte die al lichtjes is aangeboden het afgelopen jaar, leren de kinderen nu ook de inhoud berekenen. In kubieke meter (m3). En weten ze dat 1dm3 = 1 liter.

 

 

 

1 van 4